Artikel
Juryrapport VSB Poëzieprijs 2013
15 februari 2013
H.H. ter Balkt (De Bezige Bij Amsterdam, 2011)
H.H. ter Balkt gromt en spuwt, fluistert en zingt in Vliegtuigmagneet als een visionair met beide voeten stevig in de klei van de polder en in de geschiedenis. In deze bundel heerst een spanning tussen wat stroef is en wat als vanzelf klatert. De dichter is eigenzinnig en open, erudiet en speels. Zijn beelden functioneren zowel op een concrete als op een verwijzende manier, waardoor beelden uit de werkelijkheid en wat deze oproepen elkaar uitdagen. Zoals een vliegtuigmagneet opstijgt en lonkt, zich verwijdert en aantrekt, staan de gedichten onder een voortdurende spanning van aantrekken en afstoten.
‘wantrouw 't sprekend stof altijd / en ‘t worstmolentje dat geest maalt’ dreigt en wenkt de vliegtuigmagneet. We moeten de woorden – ook die van de dichter – met een korrel zout nemen. Het molentje vormt al malend het denken en elke gedachte is een worst.
Ter Balkt maakt het de lezer niet gemakkelijk. Terwijl hij het tapijt onder je voeten vandaan rukt, blijft hij je rustig aankijken, en weet je als lezer niet of je zelf omver dondert of dat de wereld om je heen uiteenvalt. De observaties van Ter Balkt zijn scherp en woest. Hij is een analyticus met de taalwellust van een orakel, die de lezer op het puntje van zijn stoel houdt en de wereld een nieuw aangezicht geeft.
Wijvenheide
Luuk Gruwez (De Arbeiderspers, 2012)
Aan het titelgedicht van de bundel Wijvenheide is prachtig zichtbaar hoe vormbewust en speels de taalvirtuoze auteur te werk gaat. Het metrum van de eerste regel is aanvankelijk moeilijk te bepalen: ‘Laat ons naar’, maar het aansluitende ‘Wijvenheide’ zorgt ervoor dat we jambisch lezen: ‘Laat óns naar Wíjvenheíde gáan’. Dat de klemtoon van het titelwoord op ‘ven’ en niet op ‘Wij’ zou moeten liggen, kan de lezer slechts weten wanneer hij het natuurreservaat in Belgisch Limburg waaraan deze bundel zijn titel ontleent kent. In het andere geval lezen we de naam met een licht scabreuze ondertoon als hei waar vrouwen te vinden zijn. En het gedicht zegt het zelf: ‘wie per se naar Wijvenheide wil, / komt ook in Wijvenheide aan’. Zelfs wanneer het natuurgebied vervolgens expliciet wordt gethematiseerd, zal het voor de meeste lezers niet meer uitsluitend een vogelgebied kunnen zijn. Vrouwen heeft het gedicht ons behalve in de opdracht echter niet te bieden, wel vogelvrouwtjes.
Afscheid is een veelvuldig voorkomend motief in de bundel, het speelt ook in de middelste strofe van het titelgedicht een rol. Er zijn tekenen die vroeg, te vroeg op het naderend afscheid wijzen: ‘De rietpluim wuift wie straks weer / weg moet, nu al uitgebreid ten afscheid.’ De dominante rijmklank van de lange aa uit de eerste strofe (gaan, bestaan, aan) maakt in de tweede helft van de tekst plaats voor een binnenrijm op ei, dat het ‘afscheid’ met ‘Wijvenheide’ en het ‘geheim’ van de – zeldzame – ‘zilverreiger’ verbindt, die op een ‘spiegelei’ broedt. Dit is een van de vele originele beelden, die niet zelden van een geestige lading worden voorzien die de onderliggende ernst relativeert. In dit schijnbaar eenvoudige gedicht wordt zo de bezongen plek net geen geïdealiseerde locus amoenus en blijft het afscheid hangen tussen zwaarte en banale terloopsheid.
Celinspecties
Ester Naomi Perquin (Van Oorschot, 2012)
De dichter laat zien dat een cel zo groot is als een hoofd dat zich een heelal kan voorstellen. Zo groot als de ruimte die ons omsluit. Zo groot als de wereld die de dichter nietsontziend en teder ontvouwt. Op verraderlijk luchtige toon schept Perquin met onvoorspelbare wendingen een gelaagde ruimte in deze bundel. Het taalgebruik is soms soepel als spreektaal, dan weer geraffineerd en virtuoos. De dichter neemt de lezer aan de hand en laat hem net zo gemakkelijk struikelen, wanneer haar woorden dat nodig hebben.
Meer dan alleen de geschiedenis van afzonderlijke criminelen die we van binnenuit leren kennen, schept Celinspecties een wereld waarin we ons allemaal bevinden en waar we niet aan kunnen ontsnappen – met vragen over schuld en over het toeval, dat van alle mogelijkheden die we hebben levens maakt.
De dichter laat ons niet alleen kennismaken met verkrachters en moordenaars, maar uiteindelijk vooral met zichzelf. Het zijn haar vragen, haar overwegingen, haar inzichten die ze projecteert op diegenen die van de buitenwereld zijn afgesloten en die we leren kennen als de dichter zelf.
Als de dichter al een taak heeft, laat het dan die zijn die Perquin zich heeft opgelegd: zichtbaar maken van wat obscuur en meestal verborgen blijft. Dit blijven proberen, ook wanneer je tegen de grenzen van het zichtbare en van de taal aanloopt. In het geval van Celinspecties levert het een bundel op van noodzaak, verlangen en schitterend mislukken.
Virtualia. Teletonen
Sybren Polet (Wereldbibliotheek, 2012)
Virtualia. Teletonen is een vitale taalexplosie waarin de afgekloven spanning tussen natuur en cultuur opnieuw voelbaar wordt gemaakt door ze te injecteren met denkkracht, woordspel en verontwaardiging. De kredietcrisis, de digitalisering van onze cultuur en andere hedendaagse obsessies worden gevat in woorden en beelden die zich weinig gelegen laten liggen aan de poëtische goede smaak en die doorlopend de grens van het zeg- en begrijpbare aftasten. Wetenschappelijke vraagstukken worden gepaard aan cultuurhistorische, natuurobservaties aan filosofische onderzoekingen.
Polets gedichten zijn virtuele leef- en denkruimten waarin alternatieve visies worden overdacht en uitgeprobeerd. Cognitieve poëzie is dit, waarin de geschiedenis van het denken over wat en hoe we kunnen denken wordt omgewerkt tot nieuwe manieren van kijken naar de menselijke soort en het universum. Daarbij laat de dichter zich als een hedendaagse duivelskunstenaar inspireren door ideeën en frasen uit onder meer de sociologie, taalkunde, biologie en natuurkunde. Eruditie wordt hier gekoppeld aan taalvernieuwing, engagement aan lyrisch vermogen. De bundel wordt voortgestuwd door een schier onstopbare zucht naar begrip en betekenisgeving van wat ons telkens weer ontsnapt, betovert, verontrust en uitdaagt. Hier spreekt een dichter met een open vizier en een onverwoestbaar geloof in de kracht van transformatie door denken en taal.
Mijn naam is Legioen
Menno Wigman (Prometheus, 2012)
In een kritische terugblik op de beginjaren van onze eeuw evoceert Menno Wigman herkenbare, troosteloze plaatsen en deerniswekkende mensen, die spreken van decadentie en dood. De twee motto's, ontleend aan uiteenlopende figuren als de ernstige evangelist Marcus en de sarcastische Johnny Rotten, zijn tekenend voor Wigmans aanpak: gewichtige thema's als seks, godsdienst, multiculturele wereld, eenzaamheid, enz. behandelt hij op een provocatieve en sombere wijze. De beginverzen van ‘Hitlermüde’ zijn exemplarisch: 'Berlijn. Ik had geneukt en nam een douche. / Toen sloop de Holocaust weer in mijn hoofd.'
Ongenadig ontmaskert de dichter de desillusie van het fenomeen mens en spreekt hij zijn pessimisme en boosheid uit in ontluisterende gedichten. Maar ook daarbij duikt voortdurend een tegenstelling op: Wigman geeft luister aan die lelijkheid door gedichten die welluidend klinken in hun haast klassieke, vormvaste verzen, met een bezwerend ritme in een jambisch metrum, een heldere taal, opvallende opsommingen en scherpe beelden.
Uit zijn poëzie spreekt een brutale schoonheid én een engagement vol mededogen met het individu dat in een wereld vol communicatiemogelijkheden toch vereenzaamd is. Tegelijk boeit deze niet altijd prettige bundel door zijn enorme vitaliteit en zijn charmerende lichtvoetigheid. Uit al die tegenstellingen getuigt Mijn naam is Legioen van een uitzonderlijke kracht.
Amsterdam, 28 januari 2013
De jury van de VSB Poëzieprijs 2013
Saskia J. Stuiveling (voorzitter)
Maria Barnas
Geert Buelens
Patrick Lateur
Anthonya Visser
De jury van de VSB Poëzieprijs 2013 nomineerde uit vijfenzeventig ingezonden bundels die allen verschenen tussen 1 september 2011 en 31 augustus 2012 de bundels 'Vliegtuigmagneet' van H.H. ter Balkt, 'Wijvenheide' van Luuk Gruwez, 'Celinspecties' van Ester Naomi Perquin, 'Virtualia. Teletonen' van Sybren Polet en 'Mijn naam is Legioen' van Menno Wigman.
VliegtuigmagneetH.H. ter Balkt (De Bezige Bij Amsterdam, 2011)
H.H. ter Balkt gromt en spuwt, fluistert en zingt in Vliegtuigmagneet als een visionair met beide voeten stevig in de klei van de polder en in de geschiedenis. In deze bundel heerst een spanning tussen wat stroef is en wat als vanzelf klatert. De dichter is eigenzinnig en open, erudiet en speels. Zijn beelden functioneren zowel op een concrete als op een verwijzende manier, waardoor beelden uit de werkelijkheid en wat deze oproepen elkaar uitdagen. Zoals een vliegtuigmagneet opstijgt en lonkt, zich verwijdert en aantrekt, staan de gedichten onder een voortdurende spanning van aantrekken en afstoten.
‘wantrouw 't sprekend stof altijd / en ‘t worstmolentje dat geest maalt’ dreigt en wenkt de vliegtuigmagneet. We moeten de woorden – ook die van de dichter – met een korrel zout nemen. Het molentje vormt al malend het denken en elke gedachte is een worst.
Ter Balkt maakt het de lezer niet gemakkelijk. Terwijl hij het tapijt onder je voeten vandaan rukt, blijft hij je rustig aankijken, en weet je als lezer niet of je zelf omver dondert of dat de wereld om je heen uiteenvalt. De observaties van Ter Balkt zijn scherp en woest. Hij is een analyticus met de taalwellust van een orakel, die de lezer op het puntje van zijn stoel houdt en de wereld een nieuw aangezicht geeft.
Wijvenheide
Luuk Gruwez (De Arbeiderspers, 2012)
Aan het titelgedicht van de bundel Wijvenheide is prachtig zichtbaar hoe vormbewust en speels de taalvirtuoze auteur te werk gaat. Het metrum van de eerste regel is aanvankelijk moeilijk te bepalen: ‘Laat ons naar’, maar het aansluitende ‘Wijvenheide’ zorgt ervoor dat we jambisch lezen: ‘Laat óns naar Wíjvenheíde gáan’. Dat de klemtoon van het titelwoord op ‘ven’ en niet op ‘Wij’ zou moeten liggen, kan de lezer slechts weten wanneer hij het natuurreservaat in Belgisch Limburg waaraan deze bundel zijn titel ontleent kent. In het andere geval lezen we de naam met een licht scabreuze ondertoon als hei waar vrouwen te vinden zijn. En het gedicht zegt het zelf: ‘wie per se naar Wijvenheide wil, / komt ook in Wijvenheide aan’. Zelfs wanneer het natuurgebied vervolgens expliciet wordt gethematiseerd, zal het voor de meeste lezers niet meer uitsluitend een vogelgebied kunnen zijn. Vrouwen heeft het gedicht ons behalve in de opdracht echter niet te bieden, wel vogelvrouwtjes.
Afscheid is een veelvuldig voorkomend motief in de bundel, het speelt ook in de middelste strofe van het titelgedicht een rol. Er zijn tekenen die vroeg, te vroeg op het naderend afscheid wijzen: ‘De rietpluim wuift wie straks weer / weg moet, nu al uitgebreid ten afscheid.’ De dominante rijmklank van de lange aa uit de eerste strofe (gaan, bestaan, aan) maakt in de tweede helft van de tekst plaats voor een binnenrijm op ei, dat het ‘afscheid’ met ‘Wijvenheide’ en het ‘geheim’ van de – zeldzame – ‘zilverreiger’ verbindt, die op een ‘spiegelei’ broedt. Dit is een van de vele originele beelden, die niet zelden van een geestige lading worden voorzien die de onderliggende ernst relativeert. In dit schijnbaar eenvoudige gedicht wordt zo de bezongen plek net geen geïdealiseerde locus amoenus en blijft het afscheid hangen tussen zwaarte en banale terloopsheid.
Celinspecties
Ester Naomi Perquin (Van Oorschot, 2012)
De dichter laat zien dat een cel zo groot is als een hoofd dat zich een heelal kan voorstellen. Zo groot als de ruimte die ons omsluit. Zo groot als de wereld die de dichter nietsontziend en teder ontvouwt. Op verraderlijk luchtige toon schept Perquin met onvoorspelbare wendingen een gelaagde ruimte in deze bundel. Het taalgebruik is soms soepel als spreektaal, dan weer geraffineerd en virtuoos. De dichter neemt de lezer aan de hand en laat hem net zo gemakkelijk struikelen, wanneer haar woorden dat nodig hebben.
Meer dan alleen de geschiedenis van afzonderlijke criminelen die we van binnenuit leren kennen, schept Celinspecties een wereld waarin we ons allemaal bevinden en waar we niet aan kunnen ontsnappen – met vragen over schuld en over het toeval, dat van alle mogelijkheden die we hebben levens maakt.
De dichter laat ons niet alleen kennismaken met verkrachters en moordenaars, maar uiteindelijk vooral met zichzelf. Het zijn haar vragen, haar overwegingen, haar inzichten die ze projecteert op diegenen die van de buitenwereld zijn afgesloten en die we leren kennen als de dichter zelf.
Als de dichter al een taak heeft, laat het dan die zijn die Perquin zich heeft opgelegd: zichtbaar maken van wat obscuur en meestal verborgen blijft. Dit blijven proberen, ook wanneer je tegen de grenzen van het zichtbare en van de taal aanloopt. In het geval van Celinspecties levert het een bundel op van noodzaak, verlangen en schitterend mislukken.
Virtualia. Teletonen
Sybren Polet (Wereldbibliotheek, 2012)
Virtualia. Teletonen is een vitale taalexplosie waarin de afgekloven spanning tussen natuur en cultuur opnieuw voelbaar wordt gemaakt door ze te injecteren met denkkracht, woordspel en verontwaardiging. De kredietcrisis, de digitalisering van onze cultuur en andere hedendaagse obsessies worden gevat in woorden en beelden die zich weinig gelegen laten liggen aan de poëtische goede smaak en die doorlopend de grens van het zeg- en begrijpbare aftasten. Wetenschappelijke vraagstukken worden gepaard aan cultuurhistorische, natuurobservaties aan filosofische onderzoekingen.
Polets gedichten zijn virtuele leef- en denkruimten waarin alternatieve visies worden overdacht en uitgeprobeerd. Cognitieve poëzie is dit, waarin de geschiedenis van het denken over wat en hoe we kunnen denken wordt omgewerkt tot nieuwe manieren van kijken naar de menselijke soort en het universum. Daarbij laat de dichter zich als een hedendaagse duivelskunstenaar inspireren door ideeën en frasen uit onder meer de sociologie, taalkunde, biologie en natuurkunde. Eruditie wordt hier gekoppeld aan taalvernieuwing, engagement aan lyrisch vermogen. De bundel wordt voortgestuwd door een schier onstopbare zucht naar begrip en betekenisgeving van wat ons telkens weer ontsnapt, betovert, verontrust en uitdaagt. Hier spreekt een dichter met een open vizier en een onverwoestbaar geloof in de kracht van transformatie door denken en taal.
Mijn naam is Legioen
Menno Wigman (Prometheus, 2012)
In een kritische terugblik op de beginjaren van onze eeuw evoceert Menno Wigman herkenbare, troosteloze plaatsen en deerniswekkende mensen, die spreken van decadentie en dood. De twee motto's, ontleend aan uiteenlopende figuren als de ernstige evangelist Marcus en de sarcastische Johnny Rotten, zijn tekenend voor Wigmans aanpak: gewichtige thema's als seks, godsdienst, multiculturele wereld, eenzaamheid, enz. behandelt hij op een provocatieve en sombere wijze. De beginverzen van ‘Hitlermüde’ zijn exemplarisch: 'Berlijn. Ik had geneukt en nam een douche. / Toen sloop de Holocaust weer in mijn hoofd.'
Ongenadig ontmaskert de dichter de desillusie van het fenomeen mens en spreekt hij zijn pessimisme en boosheid uit in ontluisterende gedichten. Maar ook daarbij duikt voortdurend een tegenstelling op: Wigman geeft luister aan die lelijkheid door gedichten die welluidend klinken in hun haast klassieke, vormvaste verzen, met een bezwerend ritme in een jambisch metrum, een heldere taal, opvallende opsommingen en scherpe beelden.
Uit zijn poëzie spreekt een brutale schoonheid én een engagement vol mededogen met het individu dat in een wereld vol communicatiemogelijkheden toch vereenzaamd is. Tegelijk boeit deze niet altijd prettige bundel door zijn enorme vitaliteit en zijn charmerende lichtvoetigheid. Uit al die tegenstellingen getuigt Mijn naam is Legioen van een uitzonderlijke kracht.
Amsterdam, 28 januari 2013
De jury van de VSB Poëzieprijs 2013
Saskia J. Stuiveling (voorzitter)
Maria Barnas
Geert Buelens
Patrick Lateur
Anthonya Visser
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère