Artikel
van Saskia Wigbold
Poetry anekdotes 2
13 juli 2012
Het is een wat warrige opdracht die hij even natrekt bij de organisatie. “O, by the way, had ik je al verteld dat hij invalide is,” vertellen ze hem. “Heeft hij dan een rolstoel nodig op Schiphol?” vraagt Hans. “Geen idee dat hoor je nog,” is het antwoord. “Is z’n vrouw ook invalide soms? Dan krijg ik twee rolstoelen niet in mijn auto.” De organisatie heeft echter goed nieuws voor hem. “Zijn vrouw is gezond en hij heeft hele sterke armen met zijn krukken.” Spreken ze iets anders dan mandarijn?” wilde hij nog weten. “Nou,” vervolgt Hans, ”dat was niet het geval maar er zou iemand van de organisatie mee gaan naar de luchthaven. Van haar wist ik zeker dat ze geen chinees sprak, maar dat we op het afleveradres in Amsterdam zouden worden opgevangen door een tolk.”
De bewuste avond was het laat, regende het pijpenstelen en stonk de aankomsthal van Schiphol naar natte jassen. Bij exit 3 stond het helemaal vol en plotseling verschenen daar twee Chinezen tussen de automatische schuifdeuren. “De dichter gekleed in een maatpak à la Mao in het modieus grijs met een typische slappe pet en ondersteund door twee volwassen krukken. Zijn vrouw gekromd en sleurend aan een gigantische koffer,” vertelt Hans. “En dat waren ze dan. Enthousiast omhelsde de dichter ons, waarbij we een zware alcohollucht bemerkten, terwijl de krukken kletterend op de vloer vielen en weg rolden. Maar ja, van die sterke armen was niets overdreven,” glimlacht hij.
“De tolk meldde zich telefonisch in bij mijn collega met de mededeling dat ze wat was verlaat. Ze gaf ons cryptisch een adres dat volgens haar op het KNSM eiland lag in Amsterdam. Nou vooruit maar. In de auto speelde zich even later twee verhaallijnen af,” legt Hans uit. “Op de achterbank in een zangerig mandarijn en voorin in het Nederlands in een koortsachtig overleg en deduceren van wat de straatnaam nou precies was.” Intussen werd het vertrouwde geluid van het ontkurken van een fles gevolgd door het aanbod van een slok hoogwaardige alcohol voor de chauffeur. “Nee . . . dank je. Ik moet nog rijden,” was zijn ludieke antwoord.
Ze besloten nog maar eens met de tolk te bellen die in een gezellig familie etentje zat. “Slechte verbinding, veel geroezemoes en een matige taalbeheersing,” legt Hans uit. “Dus het werd, ik citeer: Jezehuendekigestraat of zoiets! We gingen de brug over naar het KNSM eiland nadat de ‘achterbank’ al een paar keer had gevraagd of we er al waren. Zinloos rond rijden had geen nut, dus vroegen we een taxichauffeur of er iets was in de geest van de Jezehuendekigestraat. De vriendelijke immigrant had géén idee, net als wij.” Opnieuw een telefoontje naar de tolk, die inmiddels aan het nagerecht zat, gaf meer duidelijkheid,vertelt Hans. “Zij wist inmiddels dat het NIET het KNSM eiland was, maar daar vlak voor. Mijn collega vroeg haar lichtelijk pissig of ze toch niet zo snel mogelijk naar de kop van het winkelcentrum op de Oostelijke Handelskade kon komen. Ja dat kon.”
“En wat heb je aan?” wilde zijn collega weten. “Een zwarte jas.”
“Inmiddels regende het professioneel,” vervolgt Hans. “Het zicht was belazerd. In de buurt van de afgesproken ontmoetingsplaats gilde mijn begeleidster opeens dat ze haar zag staan. Dichterbijkomend zag ik dat het om een stapel vuilniszakken ging. Jezus laat ik nou mijn verkeerde lenzen in hebben, zei mijn bijrijdster wanhopig, waarna ik in de mistige regen een vage doch echte gestalte met een geel parapluutje ontwaarde. Ze was het! De begroeting met de gasten en later met ons was monumentaal. Maar Xiao, hoe heet die straat nou?” wilden we weten.
“Nou, gewoon de Jezehuendekigestraat, maar ik kan je er zo naar toe leiden,” zei ze overtuigd. “Op nog geen 300 meter draaiden we een straat in op Borneo eiland waarvan het bordje aangaf dat het de D.J. Hudigstraat betrof. Ach, wat scheelt het nou helemaal??!”glimlacht Hans.
Een paar dagen later, verhuisde Hans de dichter en zijn vrouw naar andere familie in Rotterdam. De dichter had inmiddels zijn naam verhaspeld tot ‘Hensssssel’. “Hij had proost leren zeggen, haring gegeten en de koffer had gejongd,” vertelt Hans.
“Tijdens het festival besprong de dichter mij regelmatig onder het blije uitroepen van ‘Hensssssel, Hensssssel’. Hetgeen mij meestal overviel want de rubberdoppen onder de krukken maakten onhoorbaar sluipen mogelijk. Uit lijfsbehoud heb ik in een onbewaakt moment die dingen er maar afgehaald. Je moet jezelf toch niet helemaal weg cijferen,” besluit Hans zijn verhaal.
Poetry International kenmerkt zich door de talloze legendarische optredens van nationale en internationale dichters.
Optredens vol mooie, wonderlijke en rijke wereldpoezië.
Maar het festival zelf is ook een bron van legendarische verhalen.
“De Chinezen rukten toen al op . . .” begint Hans te vertellen. “Het was weer zo’n gedenkwaardig jaar bij Poetry International met karrenvol spraakmakende dichters van over de gehele aardkloot. Een paar dagen voordat het festival begint, staat Schiphol in mijn rittenschema met het ophalen van een Chinese dichter met zijn echtgenote. Zij komen wat eerder naar de vleespotten van het westen toe.”Het is een wat warrige opdracht die hij even natrekt bij de organisatie. “O, by the way, had ik je al verteld dat hij invalide is,” vertellen ze hem. “Heeft hij dan een rolstoel nodig op Schiphol?” vraagt Hans. “Geen idee dat hoor je nog,” is het antwoord. “Is z’n vrouw ook invalide soms? Dan krijg ik twee rolstoelen niet in mijn auto.” De organisatie heeft echter goed nieuws voor hem. “Zijn vrouw is gezond en hij heeft hele sterke armen met zijn krukken.” Spreken ze iets anders dan mandarijn?” wilde hij nog weten. “Nou,” vervolgt Hans, ”dat was niet het geval maar er zou iemand van de organisatie mee gaan naar de luchthaven. Van haar wist ik zeker dat ze geen chinees sprak, maar dat we op het afleveradres in Amsterdam zouden worden opgevangen door een tolk.”
De bewuste avond was het laat, regende het pijpenstelen en stonk de aankomsthal van Schiphol naar natte jassen. Bij exit 3 stond het helemaal vol en plotseling verschenen daar twee Chinezen tussen de automatische schuifdeuren. “De dichter gekleed in een maatpak à la Mao in het modieus grijs met een typische slappe pet en ondersteund door twee volwassen krukken. Zijn vrouw gekromd en sleurend aan een gigantische koffer,” vertelt Hans. “En dat waren ze dan. Enthousiast omhelsde de dichter ons, waarbij we een zware alcohollucht bemerkten, terwijl de krukken kletterend op de vloer vielen en weg rolden. Maar ja, van die sterke armen was niets overdreven,” glimlacht hij.
“De tolk meldde zich telefonisch in bij mijn collega met de mededeling dat ze wat was verlaat. Ze gaf ons cryptisch een adres dat volgens haar op het KNSM eiland lag in Amsterdam. Nou vooruit maar. In de auto speelde zich even later twee verhaallijnen af,” legt Hans uit. “Op de achterbank in een zangerig mandarijn en voorin in het Nederlands in een koortsachtig overleg en deduceren van wat de straatnaam nou precies was.” Intussen werd het vertrouwde geluid van het ontkurken van een fles gevolgd door het aanbod van een slok hoogwaardige alcohol voor de chauffeur. “Nee . . . dank je. Ik moet nog rijden,” was zijn ludieke antwoord.
Ze besloten nog maar eens met de tolk te bellen die in een gezellig familie etentje zat. “Slechte verbinding, veel geroezemoes en een matige taalbeheersing,” legt Hans uit. “Dus het werd, ik citeer: Jezehuendekigestraat of zoiets! We gingen de brug over naar het KNSM eiland nadat de ‘achterbank’ al een paar keer had gevraagd of we er al waren. Zinloos rond rijden had geen nut, dus vroegen we een taxichauffeur of er iets was in de geest van de Jezehuendekigestraat. De vriendelijke immigrant had géén idee, net als wij.” Opnieuw een telefoontje naar de tolk, die inmiddels aan het nagerecht zat, gaf meer duidelijkheid,vertelt Hans. “Zij wist inmiddels dat het NIET het KNSM eiland was, maar daar vlak voor. Mijn collega vroeg haar lichtelijk pissig of ze toch niet zo snel mogelijk naar de kop van het winkelcentrum op de Oostelijke Handelskade kon komen. Ja dat kon.”
“En wat heb je aan?” wilde zijn collega weten. “Een zwarte jas.”
“Inmiddels regende het professioneel,” vervolgt Hans. “Het zicht was belazerd. In de buurt van de afgesproken ontmoetingsplaats gilde mijn begeleidster opeens dat ze haar zag staan. Dichterbijkomend zag ik dat het om een stapel vuilniszakken ging. Jezus laat ik nou mijn verkeerde lenzen in hebben, zei mijn bijrijdster wanhopig, waarna ik in de mistige regen een vage doch echte gestalte met een geel parapluutje ontwaarde. Ze was het! De begroeting met de gasten en later met ons was monumentaal. Maar Xiao, hoe heet die straat nou?” wilden we weten.
“Nou, gewoon de Jezehuendekigestraat, maar ik kan je er zo naar toe leiden,” zei ze overtuigd. “Op nog geen 300 meter draaiden we een straat in op Borneo eiland waarvan het bordje aangaf dat het de D.J. Hudigstraat betrof. Ach, wat scheelt het nou helemaal??!”glimlacht Hans.
Een paar dagen later, verhuisde Hans de dichter en zijn vrouw naar andere familie in Rotterdam. De dichter had inmiddels zijn naam verhaspeld tot ‘Hensssssel’. “Hij had proost leren zeggen, haring gegeten en de koffer had gejongd,” vertelt Hans.
“Tijdens het festival besprong de dichter mij regelmatig onder het blije uitroepen van ‘Hensssssel, Hensssssel’. Hetgeen mij meestal overviel want de rubberdoppen onder de krukken maakten onhoorbaar sluipen mogelijk. Uit lijfsbehoud heb ik in een onbewaakt moment die dingen er maar afgehaald. Je moet jezelf toch niet helemaal weg cijferen,” besluit Hans zijn verhaal.
© Saskia Wigbold
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère