Poetry International Poetry International
Gedicht

Peter Verhelst

2.

Man by the water, wind on the water, that the man thinks
that the wind is a hand, he turns his cheek to the sun,
don’t look into the sun, the man thinks, and he looks into the sun,
then the man is in the surf,

long black hair floating in the air, as if a bed was turned down
after all those years, has that scratch been in the sheet for all those years,
if only we had, if only we had each other always, a hair in the air above
the man by the water, the sun on his shirt, as if his chest is on fire,

the man who sings in the surf, his hand from his chest to his head,
pulls a black hair from his mouth, ever longer, as if he from
the inside, as if he unravels himself like a woollen dress, ever smaller, himself
inside out, until he’s naked, until his knees in the water, bent double,
her dress, he sings, her dress and the man,

hunched over he twists his hands as if he’s wringing something’s neck,
his hands twist the air into the shape of a bottle, as if that bottle
has washed up, as if with that bottle he can return to the spot, to the hand
that threw the bottle, that first time, her dress, the mouth she
pushed up as if to the sun, completely, from head to toe, pushing herself up,

him by his tongue, biting on his tongue – the last sun on the water
smouldering – so beautiful we are still always reminded of it – orange crease
in the water – him biting on his tongue pulled into the water, he her
with his forehead – so beautiful that we will always be reminded – he pushing
her with his forehead into the water – the last orange shard –
the dress and the pants and the shirt in the surf. As a hand

across a cheek that is no longer there the wind brushes over the water.

2.

2.

Man aan het water, wind op het water, dat de man denkt
dat de wind een hand is, hij draait zijn wang naar de zon,
kijk niet in de zon, denkt de man, en hij kijkt in de zon,
zo is de man in de branding,

lang zwart haar zwevend in de lucht, alsof een bed werd opengeslagen
na al die jaren, heeft die kras al die jaren in het laken gezeten,
hadden we maar, hadden we elkaar altijd maar, een haar in de lucht boven
de man aan het water, de zon op zijn hemd, alsof zijn borst in brand staat,

de man die zingt in de branding, zijn hand van zijn borst naar zijn hoofd,
trekt een zwart haar uit zijn mond, almaar langer, alsof hij van
binnenuit, alsof hij zich als een wollen jurk uitrafelt, almaar kleiner, zich
binnenstebuiten, tot hij bloot, tot zijn knieën in het water, dubbelgevouwen,
haar jurk, zingt hij, haar jurk en de man,

voorovergebogen draait hij zijn handen alsof hij iets de nek omwringt,
zijn handen draaien de lucht in de vorm van een fles, alsof die fles
aangespoeld, alsof hij met die fles terug kan naar de plek, naar de hand
die de fles heeft gegooid, die eerste keer, haar jurk, de mond die ze
opduwde als naar de zon, zich helemaal, van kop tot teen opduwend,

om hem aan zijn tong, bijtend in zijn tong – de laatste zon op het water
smeulend – zo mooi dat we er nog altijd aan denken – oranje vouw
in het water – hem bijtend in zijn tong het water in trekt, hij haar
met zijn voorhoofd – zo mooi dat we altijd zullen denken – hij haar
met zijn voorhoofd het water in duwt – het laatste scherfje oranje – 
de jurk en de broek en het hemd in de branding. Als een hand

over een wang die er niet langer is strijkt de wind over het water.
Close

2.

Man aan het water, wind op het water, dat de man denkt
dat de wind een hand is, hij draait zijn wang naar de zon,
kijk niet in de zon, denkt de man, en hij kijkt in de zon,
zo is de man in de branding,

lang zwart haar zwevend in de lucht, alsof een bed werd opengeslagen
na al die jaren, heeft die kras al die jaren in het laken gezeten,
hadden we maar, hadden we elkaar altijd maar, een haar in de lucht boven
de man aan het water, de zon op zijn hemd, alsof zijn borst in brand staat,

de man die zingt in de branding, zijn hand van zijn borst naar zijn hoofd,
trekt een zwart haar uit zijn mond, almaar langer, alsof hij van
binnenuit, alsof hij zich als een wollen jurk uitrafelt, almaar kleiner, zich
binnenstebuiten, tot hij bloot, tot zijn knieën in het water, dubbelgevouwen,
haar jurk, zingt hij, haar jurk en de man,

voorovergebogen draait hij zijn handen alsof hij iets de nek omwringt,
zijn handen draaien de lucht in de vorm van een fles, alsof die fles
aangespoeld, alsof hij met die fles terug kan naar de plek, naar de hand
die de fles heeft gegooid, die eerste keer, haar jurk, de mond die ze
opduwde als naar de zon, zich helemaal, van kop tot teen opduwend,

om hem aan zijn tong, bijtend in zijn tong – de laatste zon op het water
smeulend – zo mooi dat we er nog altijd aan denken – oranje vouw
in het water – hem bijtend in zijn tong het water in trekt, hij haar
met zijn voorhoofd – zo mooi dat we altijd zullen denken – hij haar
met zijn voorhoofd het water in duwt – het laatste scherfje oranje – 
de jurk en de broek en het hemd in de branding. Als een hand

over een wang die er niet langer is strijkt de wind over het water.

2.

Man by the water, wind on the water, that the man thinks
that the wind is a hand, he turns his cheek to the sun,
don’t look into the sun, the man thinks, and he looks into the sun,
then the man is in the surf,

long black hair floating in the air, as if a bed was turned down
after all those years, has that scratch been in the sheet for all those years,
if only we had, if only we had each other always, a hair in the air above
the man by the water, the sun on his shirt, as if his chest is on fire,

the man who sings in the surf, his hand from his chest to his head,
pulls a black hair from his mouth, ever longer, as if he from
the inside, as if he unravels himself like a woollen dress, ever smaller, himself
inside out, until he’s naked, until his knees in the water, bent double,
her dress, he sings, her dress and the man,

hunched over he twists his hands as if he’s wringing something’s neck,
his hands twist the air into the shape of a bottle, as if that bottle
has washed up, as if with that bottle he can return to the spot, to the hand
that threw the bottle, that first time, her dress, the mouth she
pushed up as if to the sun, completely, from head to toe, pushing herself up,

him by his tongue, biting on his tongue – the last sun on the water
smouldering – so beautiful we are still always reminded of it – orange crease
in the water – him biting on his tongue pulled into the water, he her
with his forehead – so beautiful that we will always be reminded – he pushing
her with his forehead into the water – the last orange shard –
the dress and the pants and the shirt in the surf. As a hand

across a cheek that is no longer there the wind brushes over the water.
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Prins Bernhard cultuurfonds
Lira fonds
Versopolis
J.E. Jurriaanse
Gefinancierd door de Europese Unie
Elise Mathilde Fonds
Stichting Verzameling van Wijngaarden-Boot
Veerhuis
VDM
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère