Artikel
Materiaal
19 februari 2014
Materiaal voor een dichtbundel, dat is de casus van de grote bundel Mens Dier Ding waarmee Alfred Schaffer is teruggekeerd in de Nederlandse poëzie. Zes jaar geleden verscheen Kooi, zijn vorige bundel. Schaffer publiceerde daarvoor jaarlijks of tweejaarlijks een bundel sinds zijn debuut Zijn opkomst in de voorstad (2000). Er is sprake van een breuk. Niet alleen merkte Schaffer na Kooi in een interview op dat het wel eens zijn laatste bundel kon zijn, de vorm waarin hij dichtte is met zijn nieuwe bundel doorgeprikt.
En hoe! Mens Dier Ding is 144 bladzijden dik en je zou kunnen spreken van een dichtroman. Schaffer vertelt het relaas van Sjaka, een razende machtswellusteling. Op iedere pagina van de dikke bundel lezen de gedichten als een tierelier, er zit een ontstellende vaart in de bundel en ook een ongekend schrijfplezier. Voor het materiaal van deze bundel heeft de dichter onderzoek gedaan, hij noemt in de verantwoording een roman en enkele non-fictie werken. Schaffer plaatst de oude Zoeloe-leider in de huidige tijd, in het eerste gedicht duikt hij op al liggend op een snelweg tijdens het spitsuur. De bundel wisselt telkens af naar genummerde ‘dag(droom)’ notities van Sjaka (die teruglopen naar 0) en gedichten als berichten die zijn levensloop en zijn excessen beschrijven. Schaffer springt dus van de ik-figuur naar de hij-vorm. Op zich is dit niet ongewoon: met name sinds The New Poetry (Bloodaxe, 1993) is de theatrale monoloog als dichtvorm gangbaar, ook in Nederland. Denk aan Anne Vegter en zoveel anderen die stemmen geven aan een totaal andere spreker dan het dichterlijke ik van de auteur.
‘Een leider zonder volgelingen is een spook / een spook een rusteloze geest’ staat er in het lange gedicht getiteld ‘Harde feiten rondom Sjaka dat wil zeggen harde feiten rondom mij’. Of het helemaal goed gaat met de spreker, is de vraag: ‘Het is alsof ik elke dag vijf flessen wijn naar binnen giet / ik drijf als vermicelli in een grote pan met soep. / de soep is lauw met bovenop een laagje vet.’ Schaffer speelt een ingenieus spel met de tijd en de herinnering en het perspectief van de dictator Sjaka. Hij maakt van de psychopaat een dichter, van de verliezer een held. Een tragische held wel te verstaan. Een die mysterieus kan raaskallen: ‘soms vond de mens / een dier dat dood lag in een veld en sprak ermee.’ Het relaas is fascinerend en hallucinatoir, opvallend is hoe lenig de dichter Schaffer zich in de nieuw uitgevonden vorm beweegt. Het boek staat vol met fraaie en trefzekere regels. In een dag(droom): ‘Buiten staat een auto heel hard op de rem.’
Sjaka is als kind geplaagd en verstoten. ‘de pijn is onbeschrijfelijk, zelfs voor de roddelbladen’. De afwisseling tussen Sjaka’s dagdroom en de stukken over Sjaka werkt stuwend en laat de bundel lezen als een boek. Sommige dromen zijn surreëel, doordat de visioenen en angstbeelden van de spreker letterlijk worden genomen. Vaak is er een arend of een andere roofvogel in de lucht, zelfs boven de stad, waar hij olympische ringen in de lucht tekent. Er gebeurt iets raars als Sjaka door zichzelf wordt gebeld. Het is wel degelijk een roman. Soms is Sjaka het oneens met zijn eigen dagdromen: ‘dat bén ik niet, nooit zou ik naar mijn vestzak tasten / om mijn mondharmonica te pakken / en een onverstandig deuntje te gaan fluiten.’
Sjaka heeft zo zijn eigen metaforen. Hij noemt de zee ‘die hese magnifieke krachtcentrale’. Hij zegt ‘mijn huid is als een krent zo droog’. De dagdromen vertolken goed de waanzin: Sjaka is een rillende rat die lacht om de verschijning van een kat. Schaffer rijmt opvallend vaak als hij hem aan het woord laat: ‘sprak iemand me maar aan, iemand die me kon verstaan’. Dat klinkt haast klassiek, Sjaka ‘loert of iemand zich nog roert’. Iets megalomaans heeft de spreker ondertussen wel: ‘mijn tandgeknars klonk vredig / als het roestig draaien van de aarde.’
Ik keek goed om me heen maar ik was echt alleen
als mens als dier als ding
ik droomde niet, integendeel.
Zo stond ik daar, nu zit ik hier.
Hoe verder we vorderen, hoe meer de dagdromen in waanvoorstellingen veranderen. Sjaka heeft in een blad bij zijn moeder ooit ene N gezien. Zij lijkt zijn prooi, zijn doel, ze komt telkens terug in de bundel. Als Sjaka als dictator een heel land onder zich krijgt, kan hij haar toch wel bereiken? In de dag(droom) ‘zelfportret als sinterklaas’: ‘Hoe goed herken ik alles hier / ik loop al sneller dan daarnet / tot ik het uitgelaten als een kleuter / op een hollen zet.’ Vaak is Sjaka een visser, al voelt hij zich in een dagdroom voor gek staan aan de kade. In de andere stukken is er sprake van reportage en vertoont zich het verloop van het verhaal. Toch blijft het een verdichte loop van omstandigheden. De vraag is of Alfred Schaffer geen roman heeft aangedurfd. De beheersing van de poëzie gaat hem beter af dan in zijn eerdere bundels, die al van niveau waren.
Sjaka steekt N neer met zijn korte speer die hem de hele bundel vergezelt. En dan gaat alles mis. Niets heeft meer zijn doel. Wat volgt is de onttakeling van Sjaka. ‘Als een verhaal maar vaak genoeg wordt doorverteld / verdampt de inhoud vanzelf’ laat Schaffer zijn protagonist opmerken. Veelzeggend is de titel ‘Geleidelijk verandert Sjaka in een buitenaards object’. Fraai is deze wending, het is vandaag ‘zo stil als een walvis die slaapt’. Natuurlijk speelt de dichter een gevaarlijke kaart. De poëzie hier, dat is Sjaka’s krankzinnigheid. In een dagdroom mijmert Sjaka: ‘Ik loop maar wat ik denk maar wat. / Wie mij treft heeft geen geluk.’ Heeft hij het wel goed gedaan? Nee, denkt hij, als hij de Amerikaanse president ziet bij een persconferentie:
Pal achter hem een bataljon verstilde vrouwen, mannen.
wiegend als zeebodemplanten.
Staan ze daar als argument?
Weet de president van hun bestaan
of zou hij een hoedje schrikken als hij om zou kijken?
Waarom ben ik nooit op dat idee gekomen.
Die mensen staan ‘klaar om met de duim of met het hoofd / de rechterlijke macht te imiteren’. En Sjaka heeft geen volgelingen. Zo herdenkt hij zijn ouders: ‘ik ben alleen / en zij zijn iedereen.’ Een paar pagina’s verder blijkt Sjaka een dier, hij spreekt over ‘zijn vacht’. Zijn leven lijkt een wandeling door de woestijn (‘ik zou een moord doen voor een biertje’). Mooi is het als hij achter een massieve bergwand een luchtballon ziet opstijgen als ‘een omgekeerde traan’. Gaat hij liggen dan is zijn lichaam ‘zo giftig dat geen dier een hapje waagt’.
Alfred Schaffer gebruikte materiaal voor deze bundel. Hij noemt onder meer de studie De geest van despotisme. Shaka Zoeloe en de psychologie van tirannieke macht, uit 2004, waar hij letterlijk uit citeert. Non-fictie wordt poëzie dankzij een magistrale regie. Een bundel als Mens Dier Ding is in Nederland ongekend. Alfred Schaffer staat dit jaar op Poetry International. Dat is mooi op tijd, dit is een prachtige bundel die een groot publiek verdient.
Alfred Schaffer. Mens Dier Ding. De Bezige Bij, 2014. 144 blz. €18,90
Op uitnodiging van Poetry International doet dichter en poëzierecensent Erik Lindner op deze site twee keer per maand verslag van zijn ervaring als lezer en als reiziger. Dichtbundels, vertalingen, evenementen en festivals komen aan bod. De ene keer richt hij zich op poëzie van Nederlandse bodem, de volgende keer op poëzie uit de rest van de wereld. Jarenlang schreef Lindner columns voor De Groene, eerst voor het blad, later online. Al Lindners columns en recensies voor De Groene en andere bladen vindt u hier.
De Duitse dichter Ulf Stolterfoht geeft een praktische verklaring waarom zijn bundel 'holzrauch über heslach' zo afwijkt van zijn andere bundels: hij was een jaar te gast in Villa Medici in Rome en kon weinig boeken meenemen. In plaats van aan de slag te gaan met zijn fachsprachen, vaktaal, jargon, waarvoor hij allerlei handboeken over bijvoorbeeld leerlooierij en woordenboeken nodig zou hebben, ging hij aan de slag met zijn geheugen. Een simpele kaart van zijn geboortestad Stuttgart was voldoende, net als een telefoon om zijn moeder te bellen hoe dat café op die en die straathoek ook alweer heette; zijn moeder wist dat nog allemaal. Stolterfoht is de eerste om het autobiografische karakter van heslach te ontkrachten: ten eerste zijn herinneringen rare wezens, ten tweede gebeurt er het een en ander tijdens het maken van een werk, wat weinig met levensloop te maken heeft en des te meer met het gedicht. Je zou kunnen zeggen dat het materiaal van de vaktalen hem ontbrak, de boeken waar de woorden in staan die hij niet kent maar waar hij graag mee aan de slag gaat. En ervoor in de plaats kwam ander materiaal dat ergens in zijn hoofd zat. Hij bedankt achterin de bundel de obers van drie restaurants die hem urenlang lieten schrijven aan een tafel met niet meer consumpties dan een of twee kopjes koffie. Villa Medici is een plek waar Duitse en Franse dichters een jaar kunnen verblijven. Don’t dream: Nederlanders kunnen zich er niet aanmelden.
Materiaal voor het dichten, het zou een interessante casus studie kunnen opleveren. De een verschanst zich in een bibliotheek, de ander kan niet aan het werk als zelfs maar het kleinste snippertje op diens bureau ligt, een volgende heeft een stapel volle aantekeningenboekjes nodig. Terug in Berlijn ging ik antiquarisch op zoek naar het werk van Adolf Endler, die (gossip is functional zeggen de Duitsers, roddel is zinvol en jawel, je gaat er door lezen) ooit getrouwd is geweest met Elke Erb. Het is mooi werk, licht absurd en toch helder. Erb beschrijft in een gedicht hoe Endler vanuit een raampje in zijn hinterhof telkens naar beneden keek of iemand van de Stasi in zijn vuilnisbak aan het rommelen was. Een heel ander DDR-boek is KriegsErklärung (1967) waarin Volker Braun kwatrijnen schreef bij foto’s van de oorlog in Vietnam.Materiaal voor een dichtbundel, dat is de casus van de grote bundel Mens Dier Ding waarmee Alfred Schaffer is teruggekeerd in de Nederlandse poëzie. Zes jaar geleden verscheen Kooi, zijn vorige bundel. Schaffer publiceerde daarvoor jaarlijks of tweejaarlijks een bundel sinds zijn debuut Zijn opkomst in de voorstad (2000). Er is sprake van een breuk. Niet alleen merkte Schaffer na Kooi in een interview op dat het wel eens zijn laatste bundel kon zijn, de vorm waarin hij dichtte is met zijn nieuwe bundel doorgeprikt.
En hoe! Mens Dier Ding is 144 bladzijden dik en je zou kunnen spreken van een dichtroman. Schaffer vertelt het relaas van Sjaka, een razende machtswellusteling. Op iedere pagina van de dikke bundel lezen de gedichten als een tierelier, er zit een ontstellende vaart in de bundel en ook een ongekend schrijfplezier. Voor het materiaal van deze bundel heeft de dichter onderzoek gedaan, hij noemt in de verantwoording een roman en enkele non-fictie werken. Schaffer plaatst de oude Zoeloe-leider in de huidige tijd, in het eerste gedicht duikt hij op al liggend op een snelweg tijdens het spitsuur. De bundel wisselt telkens af naar genummerde ‘dag(droom)’ notities van Sjaka (die teruglopen naar 0) en gedichten als berichten die zijn levensloop en zijn excessen beschrijven. Schaffer springt dus van de ik-figuur naar de hij-vorm. Op zich is dit niet ongewoon: met name sinds The New Poetry (Bloodaxe, 1993) is de theatrale monoloog als dichtvorm gangbaar, ook in Nederland. Denk aan Anne Vegter en zoveel anderen die stemmen geven aan een totaal andere spreker dan het dichterlijke ik van de auteur.
‘Een leider zonder volgelingen is een spook / een spook een rusteloze geest’ staat er in het lange gedicht getiteld ‘Harde feiten rondom Sjaka dat wil zeggen harde feiten rondom mij’. Of het helemaal goed gaat met de spreker, is de vraag: ‘Het is alsof ik elke dag vijf flessen wijn naar binnen giet / ik drijf als vermicelli in een grote pan met soep. / de soep is lauw met bovenop een laagje vet.’ Schaffer speelt een ingenieus spel met de tijd en de herinnering en het perspectief van de dictator Sjaka. Hij maakt van de psychopaat een dichter, van de verliezer een held. Een tragische held wel te verstaan. Een die mysterieus kan raaskallen: ‘soms vond de mens / een dier dat dood lag in een veld en sprak ermee.’ Het relaas is fascinerend en hallucinatoir, opvallend is hoe lenig de dichter Schaffer zich in de nieuw uitgevonden vorm beweegt. Het boek staat vol met fraaie en trefzekere regels. In een dag(droom): ‘Buiten staat een auto heel hard op de rem.’
Sjaka is als kind geplaagd en verstoten. ‘de pijn is onbeschrijfelijk, zelfs voor de roddelbladen’. De afwisseling tussen Sjaka’s dagdroom en de stukken over Sjaka werkt stuwend en laat de bundel lezen als een boek. Sommige dromen zijn surreëel, doordat de visioenen en angstbeelden van de spreker letterlijk worden genomen. Vaak is er een arend of een andere roofvogel in de lucht, zelfs boven de stad, waar hij olympische ringen in de lucht tekent. Er gebeurt iets raars als Sjaka door zichzelf wordt gebeld. Het is wel degelijk een roman. Soms is Sjaka het oneens met zijn eigen dagdromen: ‘dat bén ik niet, nooit zou ik naar mijn vestzak tasten / om mijn mondharmonica te pakken / en een onverstandig deuntje te gaan fluiten.’
Sjaka heeft zo zijn eigen metaforen. Hij noemt de zee ‘die hese magnifieke krachtcentrale’. Hij zegt ‘mijn huid is als een krent zo droog’. De dagdromen vertolken goed de waanzin: Sjaka is een rillende rat die lacht om de verschijning van een kat. Schaffer rijmt opvallend vaak als hij hem aan het woord laat: ‘sprak iemand me maar aan, iemand die me kon verstaan’. Dat klinkt haast klassiek, Sjaka ‘loert of iemand zich nog roert’. Iets megalomaans heeft de spreker ondertussen wel: ‘mijn tandgeknars klonk vredig / als het roestig draaien van de aarde.’
Ik keek goed om me heen maar ik was echt alleen
als mens als dier als ding
ik droomde niet, integendeel.
Zo stond ik daar, nu zit ik hier.
Hoe verder we vorderen, hoe meer de dagdromen in waanvoorstellingen veranderen. Sjaka heeft in een blad bij zijn moeder ooit ene N gezien. Zij lijkt zijn prooi, zijn doel, ze komt telkens terug in de bundel. Als Sjaka als dictator een heel land onder zich krijgt, kan hij haar toch wel bereiken? In de dag(droom) ‘zelfportret als sinterklaas’: ‘Hoe goed herken ik alles hier / ik loop al sneller dan daarnet / tot ik het uitgelaten als een kleuter / op een hollen zet.’ Vaak is Sjaka een visser, al voelt hij zich in een dagdroom voor gek staan aan de kade. In de andere stukken is er sprake van reportage en vertoont zich het verloop van het verhaal. Toch blijft het een verdichte loop van omstandigheden. De vraag is of Alfred Schaffer geen roman heeft aangedurfd. De beheersing van de poëzie gaat hem beter af dan in zijn eerdere bundels, die al van niveau waren.
Sjaka steekt N neer met zijn korte speer die hem de hele bundel vergezelt. En dan gaat alles mis. Niets heeft meer zijn doel. Wat volgt is de onttakeling van Sjaka. ‘Als een verhaal maar vaak genoeg wordt doorverteld / verdampt de inhoud vanzelf’ laat Schaffer zijn protagonist opmerken. Veelzeggend is de titel ‘Geleidelijk verandert Sjaka in een buitenaards object’. Fraai is deze wending, het is vandaag ‘zo stil als een walvis die slaapt’. Natuurlijk speelt de dichter een gevaarlijke kaart. De poëzie hier, dat is Sjaka’s krankzinnigheid. In een dagdroom mijmert Sjaka: ‘Ik loop maar wat ik denk maar wat. / Wie mij treft heeft geen geluk.’ Heeft hij het wel goed gedaan? Nee, denkt hij, als hij de Amerikaanse president ziet bij een persconferentie:
Pal achter hem een bataljon verstilde vrouwen, mannen.
wiegend als zeebodemplanten.
Staan ze daar als argument?
Weet de president van hun bestaan
of zou hij een hoedje schrikken als hij om zou kijken?
Waarom ben ik nooit op dat idee gekomen.
Die mensen staan ‘klaar om met de duim of met het hoofd / de rechterlijke macht te imiteren’. En Sjaka heeft geen volgelingen. Zo herdenkt hij zijn ouders: ‘ik ben alleen / en zij zijn iedereen.’ Een paar pagina’s verder blijkt Sjaka een dier, hij spreekt over ‘zijn vacht’. Zijn leven lijkt een wandeling door de woestijn (‘ik zou een moord doen voor een biertje’). Mooi is het als hij achter een massieve bergwand een luchtballon ziet opstijgen als ‘een omgekeerde traan’. Gaat hij liggen dan is zijn lichaam ‘zo giftig dat geen dier een hapje waagt’.
Alfred Schaffer gebruikte materiaal voor deze bundel. Hij noemt onder meer de studie De geest van despotisme. Shaka Zoeloe en de psychologie van tirannieke macht, uit 2004, waar hij letterlijk uit citeert. Non-fictie wordt poëzie dankzij een magistrale regie. Een bundel als Mens Dier Ding is in Nederland ongekend. Alfred Schaffer staat dit jaar op Poetry International. Dat is mooi op tijd, dit is een prachtige bundel die een groot publiek verdient.
Alfred Schaffer. Mens Dier Ding. De Bezige Bij, 2014. 144 blz. €18,90
Op uitnodiging van Poetry International doet dichter en poëzierecensent Erik Lindner op deze site twee keer per maand verslag van zijn ervaring als lezer en als reiziger. Dichtbundels, vertalingen, evenementen en festivals komen aan bod. De ene keer richt hij zich op poëzie van Nederlandse bodem, de volgende keer op poëzie uit de rest van de wereld. Jarenlang schreef Lindner columns voor De Groene, eerst voor het blad, later online. Al Lindners columns en recensies voor De Groene en andere bladen vindt u hier.
Sponsors
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère